Verklarende woordenlijst bridgespel
bieden: de eerste fase van het spel, voordat de kaarten op tafel komen.
bijbod: het eerste bod van de partner van degene die het openingsbod deed.
blinde of dummy: de partner van de leider. Hij legt al zijn kaarten open op tafel en de leider wijst aan wat hij moet spelen.
bod: als een speler in de biedfase van het spel aan de beurt komt, moet hij iets zeggen. Dat is een bod. Hij mag echter ook 'pas' zeggen, en dat wordt meestal niet als een bod beschouwd.
claimen: niet verder spelen, omdat het verdere spelverloop duidelijk is. Een speler, meestal de leider, legt zijn kaarten op tafel en zegt bijvoorbeeld: "Ik mis nog een ruitenslag en de rest is voor mij." Meestal zegt hij er ook bij hoe hij verder denkt te spelen.
contract: het aantal slagen en de speelsoort, gedoubleerd of niet, zoals dat tijdens de bieding is vastgesteld.
controle: een hoge kaart in een kleur die voorkomt dat de tegenpartij veel slagen in die kleur kan oprapen zonder dat de eigen partij eerst aan slag wordt gebracht. In een troefcontract gelden korte kleuren (singletons en renonces) ook als controles.
conventie: een bod met een specifiek afgesproken, niet-natuurlijke betekenis.
down: minder slagen dan volgens het contract nodig is, zodat het contract verloren is.
dekken: een hogere kaart bijspelen.
doubleton: een kleur waarvan men precies twee kaarten heeft.
duiken, zakken: een lagere kaart bijspelen dan reeds op tafel ligt, zodat men de slag niet maakt, terwijl men wel in het bezit is van een kaart die hoog genoeg is om de slag te maken.
dwang: een speelwijze waarbij men door het uitspelen van hoge kaarten de tegenpartij dwingt kaarten af te gooien, waarbij deze niet kan voorkomen dat door dit afgooien 1 of meer extra slagen worden gemaakt.
forcing: een bod dat uitsluitend een mededeling aan de partner inhoudt en dat niet geboden wordt om te spelen. Partner moet dus iets antwoorden, want als hij past (en de tegenstanders passen ook), dan wordt het forcingbod het eindcontract.
ingooien, ingegooid: een speler is ingegooid, als hij een slag heeft gewonnen en en elk voorspelen in de volgende slag zijn partij een slag zal kosten.
kwetsbaar: voordat de kaarten gegeven worden, wordt vastgesteld, welke teams kwetsbaar zijn (geen van beide, allebei of een van beide). De puntentelling telt voor het kwetsbare team zwaarder.
leider: de speler die, met zijn partner (als blinde), het contract moet maken.
manche: negen slagen in ZT of tien slagen in schoppen/harten of elf in ruiten/klaveren.
openingsbod: het eerste bod dat geen pas is.
opstappen: een hogere kaart bijspelen dan reeds op tafel ligt, zodat men de volgende speler dwingt nóg hoger te spelen (of de slag te verliezen).
overslag: slag die meer wordt gemaakt dan geboden is. Hiervoor krijgt men punten, maar in de regel niet zo veel als wanneer men hoger geboden had.
preëmptief bod: een tamelijk hoog bod, dat wordt gedaan om de tegenpartij het bieden moeilijker te maken. Men neemt daarbij het risico down te gaan, maar dat is waarschijnlijk minder erg dan het mooie contract dat de tegenpartij kan spelen.
redbod: een bod dat hoger is dan het naar verwachting maakbare contract dat de tegenpartij heeft gedaan. Niet al te veel down gaan in een gedoubleerd redbod kan voordeliger zijn dan dat men de tegenpartij hun contract laat spelen.
Relay of afwacht bod: bod dat geen informatie geeft en ook geen eindcontract voorstelt, maar slechts dient om partner meer gelegenheid te geven zijn hand te vertellen.
renonce: een kleur waarin men geen kaarten heeft.
safety play: wijze van spelen waardoor voorkomen wordt dat er bij een ongunstige verdeling van de kaarten down wordt gegaan, meestal ten koste van een mogelijkheid van overslagen als de kaarten wel gunstig verdeeld zijn.
singleton: een kleur waarvan men precies één kaart heeft.
slem of slam: twaalf (klein slem) of dertien (groot slem) slagen.
snijden, snit of finesse: een lagere kaart bijspelen (bijvoorbeeld de vrouw en niet het aas), in de hoop dat de tussengelegen kaart (de heer) in bezit is van de speler die al heeft bijgespeeld. Zo kan een extra slag worden gemaakt.
splinter: een bod dat, naast een bepaalde kracht en eventueel steun, een singleton of renonce in de geboden kleur aangeeft.
steunen: de kleur bieden die de partner geboden heeft.
transfer: een bod dat lengte aangeeft niet in de geboden kleur maar in de kleur daarboven. Zo'n bod is forcing.
volgbod: een bod nadat de tegenpartij geopend heeft.
vork: twee net niet opeenvolgende kaarten, bijvoorbeeld A en V. Door te snijden heeft men een kans dat beide kaarten een slag winnen.
Bron: Wikipedia